Welstandscriteria duurzame stad
Amsterdam moet duurzamer worden. Een grote slag kan worden gemaakt met het duurzaam maken van de bestaande bebouwing. Bebouwing in de oudere buurten is, ook al is zij technisch gesproken verouderd, van grote betekenis voor de stad. Door het specifieke karakter, de belevingswaarde en veranderbaarheid is deze bebouwing buitengewoon in trek bij de moderne stedeling. Tegelijkertijd komt door het streven om haar duurzamer te maken, dit karakter juist onder druk komt te staan.
Dit deel bevat geen letterlijke criteria voor duurzaamheid. Het bevat wel verwijzingen die uitsluitend bedoeld zijn als verduidelijking van en toelichting op de welstandscriteria in de ruimtelijke systemen, toegespitst op duurzaamheidsingrepen.
Voor beschermde stads- en dorpsgezichten en voor monumenten gelden deze verwijzingen in de regel niet. Duurzaamheidsingrepen zijn (tenzij de welstandsnota anders vermeldt) bij monumenten en beschermde gezichten altijd maatwerk en vereisen een gewogen oordeel.
Ontwerpaspecten
Maatregelen voor energiebesparing zoals het aanbrengen van dubbel glas of isolatie aan de buitenkant, leiden tot zichtbare wijzigingen van gevels en daken. De opbouw en indeling van de gevel en het dak zijn een belangrijk onderdeel van de architectonische vormgeving van een gebouw en/of de straatwand. Dergelijke wijzigingen moeten dan ook passen bij het karakter van een gebouw en de karakteristiek van de omgeving. Bij naoorlogse woningbouw zijn de mogelijkheden voor ingrijpende wijzigingen ruimer dan bij de kenmerkende negentiende eeuwse architectuur. Voorwaarde is echter dat de samenhang van een ensemble niet wordt verstoord, tenzij er een totaal nieuw beeld wordt gecreëerd dat voldoet aan redelijke eisen van welstand. Ingrepen als het aanbrengen van buitengevelisolatie, het vervangen van kozijnen, het renoveren van balkons en het aanleggen van (individuele) centrale verwarmingssystemen dienen in samenhang met elkaar te worden ontwikkeld. Daarnaast verdient het aanbeveling rekening te houden met de duurzaamheid van de benodigde verbouwing. De productie, het vervoer en de verwerking van de materialen heeft ook gevolgen en is daarmee van invloed op de totale duurzaamheid van een plan.
Voorkant en achterkant
Bij de beoordeling op welstand wordt een verschil gemaakt tussen ‘voorkant’ en ‘achterkant’: een ingreep aan voor- of zijgevels en dakvlakken die naar de openbare ruimte zijn gekeerd, is in het algemeen kwetsbaarder dan een ingreep aan de achterkant, waar de mogelijkheden, zoals de toepassing van buitengevelisolatie, ruimer zijn. Veel gebouwen in het ruimtelijk systeem AUP en Post-AUP zijn met alle gevels naar de openbare ruimte gekeerd en kennen daarom alleen maar voorkanten. Een ingreep zal zich dan rekenschap moeten geven van de zichtbaarheid van alle gevels vanuit de openbare ruimte en van de alzijdigheid van gebouwen.
De stad wil aan achterzijden veel ruimte geven aan maatregelen, die de duurzaamheid vergroten. Welstand is hier beperkt tot het voorkomen van excessen. Alleen als een plan onevenredig afbreuk doet aan het uiterlijk van een bouwwerk zal de belangenafweging niet uitvallen in de richting van duurzaamheid. Van onevenredigheid kan sprake zijn als de staat en de (cultuurhistorische) waarde van de gevels zodanig is, dat de maatregelen deze geweld aandoen. Aan een voorkant wordt, in verband met het aanzien van de stad, meer architectonische kwaliteit gevraagd en rekening gehouden met de oorspronkelijke karakteristiek. Het zal vanuit deze overweging niet in alle gevallen mogelijk zijn om een gevel van buiten te isoleren.
Leeswijzer
Er zijn negen verwijzingen met toelichting naar de betreffende criteria. Zij vormen een leeswijzer hoe duurzaamheidsingrepen in de bestaande bouw worden beoordeeld:
- kozijnwijzigingen (1)
- buitengevelisolatie (2)
- ventilatieroosters (3)
- dakisolatie (4)
- groene daken (5)
- energie- en klimaatinstallaties (6)
- aan- en afvoerkanalen (7)
- energiepanelen (8)
- kleine windinstallaties (9)
Voor beschermde stads-en dorpsgezichten en voor monumenten gelden deze verwijzingen in de regel niet. Duurzaamheidsingrepen zijn (tenzij de welstandsnota anders vermeldt) bij monumenten en beschermde gezichten altijd maatwerk en vereisen een gewogen oordeel.
BEOORDELING
Bij de beoordeling van een duurzaamheidsvoorziening aan een bestaand gebouw wordt bekeken of deze voldoet aan redelijke eisen van welstand. Het kan zijn dat het niet mogelijk is hieraan te voldoen. In dat geval weegt de gemeente af of in strijd met redelijke eisen van welstand, toch een omgevingsvergunning kan worden verleend.
De beoordeling vindt als volgt plaats:
Stap 1
De bouwkundige ingreep wordt getoetst aan de criteria ‘Standaardtoets voor veel voorkomende kleine bouwplannen) of ‘Kleine windinstallaties’. Indien daaraan niet wordt voldaan, volgt stap 2.
Stap 2
De bouwkundige ingreep wordt getoetst aan de relatieve criteria ‘Welstandscriteria ruimtelijke systemen’. Indien daaraan niet wordt voldaan, volgt stap 3.
Stap 3
De bouwkundige ingreep wordt getoetst aan de algemene criteria, die worden gebruikt bij afwijkende plannen. Het is raadzaam hierover met de Commissie voor Welstand en Monumenten in contact te treden. Indien ook dit leidt tot een negatief advies, volgt stap 4.
Stap 4
Het bestuur (het bevoegd gezag) bepaalt of, al is het bouwwerk in strijd met redelijke eisen van welstand, toch vergunning kan worden verleend. Bij de afweging speelt een rol of bij een duurzaamheidsvoorziening voldoende doelmatig is gelet op de duurzaamheidsdoelstellingen.
De betrokken milieuambtenaar voorziet de vergunningaanvraag van advies.
1. Kozijnen
Een kozijn past bij het karakter van het gebouw en bij de karakteristiek van de omgeving.
Welke criteria zijn van toepassing?
• de specifieke welstandscriteria voor kozijnwijzigingen in de verschillende ruimtelijke systemen
• aan de achterkant geldt de excessenregeling
2. Buitengevelisolatie
Buitengevelisolatie is toelaatbaar indien deze past bij het karakter van het gebouw en bij de karakteristiek van de omgeving.
Welke criteria zijn van toepassing?
• de specifieke welstandscriteria voor gevelwijzigingen in de verschillende ruimtelijke systemen
• aan de achterkant geldt op een enkele uitzondering na de excessenregeling
Toelichting
Een isolatiepakket is toelaatbaar indien de voor de karakteristiek belangrijke bouwkundige elementen zoals lateien, onderdorpels, raamlijsten, speklagen en metselwerk niet onevenredig worden aangetast. Het belang van deze elementen is afhankelijk van de karakteristiek van de aanwezige bebouwing en de stedenbouwkundige context. Bij de interpretatie van de karakteristiek wordt gebruik gemaakt van de criteria voor veel voorkomende kleine bouwplannen en het gebiedsgerichte beoordelingskader. Aan de achterkant geldt in beginsel alleen de excessenregeling. Een eventuele uitzondering op deze regel is afhankelijk van de staat en de (cultuurhistorische) waarde van de gevel.
3. Ventilatieroosters
Ventilatieroosters maken deel uit van de architectonische vormgeving of zijn niet zichtbaar vanaf de weg of het openbaar groen.
Welke criteria zijn van toepassing?
• de specifieke welstandscriteria voor gevelwijzigingen in de verschillende ruimtelijke systemen
• aan de achterkant geldt de excessenregeling
Toelichting
Een ventilatierooster maakt qua vormgeving, materiaal en plaatsing deel uit van de architectonische vormgeving van het gebouw en/of de straatwand. Indien dit niet mogelijk is: opnemen in het kozijn of aan de achterzijde van het gebouw aanbrengen.
4. Dakisolatie
Dakisolatie respecteert de architectuureenheid, die is gebouwd naar hetzelfde ontwerp.
Welke criteria zijn van toepassing?
• de specifieke welstandscriteria voor gevelwijzigingen in de verschillende ruimtelijke systemen
Toelichting
Dakranden, daklijsten, boeidelen en nokpannen dienen bij het aanbrengen van dakisolatie als bindend element in de architectuureenheid te blijven functioneren. Doorgaande lijnen handhaven. Opnieuw vormgeven van deze onderdelen per architectuureenheid kan een oplossing zijn.
Uitzondering zijn panden in orde 1 en 2, waarvoor het bestaande beeld uitgangspunt is. Hiervoor kan het handhaven van de daklijn door een overgangsdetail een oplossing zijn, bijvoorbeeld door het dakschild van een afgeplatte kap aan de binnenzijde te isoleren en het daarachter gelegen platte dak met een verholen goot van buitenisolatie te voorzien.
Aan de achterkant is ook een individuele wijziging van de dakrand mogelijk. De eerste ingreep is de trendsetter voor volgende ingrepen binnen de architectuureenheid. Uitzondering zijn panden in orde 1 en 2, waarvoor het bestaande beeld uitgangspunt is.
5. Groene daken
Een groen dak respecteert de architectuureenheid die is gebouwd naar hetzelfde ontwerp.
Welke criteria zijn van toepassing?
• de specifieke welstandscriteria voor groene daken in de verschillende ruimtelijke systemen. Bij het wijzigen van de dakrand zijn de specifieke welstandscriteria voor gevelwijzigingen in de verschillende ruimtelijke systemen van toepassing. Bij het maken van een daktuin gelden de criteria voor dakterrassen en daktuinen.
Toelichting
De invulling met flora maakt geen onderdeel uit van de welstandstoets, wel de bouwkundige voorzieningen die nodig zijn om de flora te dragen. Voor de bouwkundige voorzieningen betekenen deze criteria het volgende:
Dakranden, daklijsten, boeidelen en nokpannen dienen bij het aanbrengen van een groen dak als bindend element in de architectuureenheid blijven functioneren. Doorgaande lijnen in beginsel handhaven. Opnieuw vormgeven van deze onderdelen per architectuureenheid kan een oplossing zijn.
Uitzondering zijn panden in orde 1 en 2, waarvoor het bestaande beeld uitgangspunt is. Hiervoor kan het handhaven van de daklijn door een overgangsdetail een oplossing zijn, bijvoorbeeld door het dakschild van een afgeplatte kap aan de binnenzijde te isoleren en het daarachter gelegen platte dak met een verholen goot van buitenisolatie te voorzien.
De uitbreiding van het bouwvolume en eventuele hekwerken komen vanaf de straat niet zichtbaar in beeld (als vuistregel gerekend met een zichtlijn van vijfenveertig graden).
Aan de achterkant is ook een individuele wijziging van de bindende elementen mogelijk. De eerste ingreep vormt de trendsetter voor volgende ingrepen binnen de architectuureenheid. Bij orde 1 en 2 panden blijft ook aan de achterkant het bestaande beeld uitgangspunt.
Groene daken met een hellingshoek van meer dan vijfentwintig graden komen in de praktijk zo zelden voor, dat zij per geval afzonderlijk beoordeeld worden aan de hand van de algemene criteria van welstand en het gebiedsgerichte beoordelingskader.
6. Energie- en klimaatsinstallaties
Een energie- of klimaatinstallatie is, voor zover zij geen deel uitmaakt van het architectonisch ontwerp van het gebouw, onopvallend geplaatst en verstoort het samenhangend stelsel van maatverhoudingen van het gebouw niet.
Welke criteria zijn van toepassing?
• de specifieke welstandscriteria voor installaties
Toelichting
Installaties indien mogelijk inpandig plaatsen. Respecteren van elementen van gevels en dak kan door een neutrale kleurstelling en plaatsing midden op het dak, zodanig dat de installatie niet zichtbaar is vanaf de openbare ruimte. Aan de achterkant een minimale afstand tot de dakrand conform de 45-gradenregeling. Dat wil zeggen: hoogte installatie = minimale afstand tot dakrand. Bij meer dan één installatie, bij lange zichtlijnen, of bij plaatsing op lager gelegen dakvlakken, de installatie(s) voorzien van een ombouw.
7. Aan- en afvoerkanalen
Een aan- of afvoerkanaal ten behoeve van een centrale verwarmingsinstallatie van een woning is onopvallend geplaatst.
Welke criteria zijn van toepassing?
• de specifieke welstandscriteria voor installaties, de daarbij behorende criteria voor schoorstenen en afvoerkanalen. Daarnaast zijn bij het wijzigen van het gevelbeeld de specifieke welstandscriteria voor gevelwijzigingen in de verschillende ruimtelijke systemen van toepassing.
Toelichting
Zorgvuldig plaatsen, bij voorkeur in de achtergevel (niet zichtbaar vanaf de openbare ruimte). Gemoffeld in een neutrale, matte kleur. Bij panden in orde 1 en 2 (in zoverre het geen monument betreft) uit het zicht wegwerken, zo dicht mogelijk tegen de achtergevel en binnen de balkonzone, opnemen in de balkonkasten of voorzien van een omkisting.
8. Energiepanelen
Energiepanelen op daken doen niet, of slechts in beperkte mate afbreuk aan de karakteristiek van het dak of het daklandschap.
Welke criteria zijn van toepassing?
• de specifieke welstandscriteria voor zonnepanelen en zonnecollectoren
9. Kleine windinstallaties
Een op een dak geplaatste kleine windinstallatie (KWI) respecteert de samenhang in de bebouwing en voegt zich in de stedenbouwkundige context.
Welke criteria zijn van toepassing?
• de specifieke welstandscriteria voor kleine windinstallaties in de verschillende ruimtelijke systemen
Toelichting
De stedenbouwkundige context (tot uitdrukking komend in het bestemmingsplan) is bepalend of een kleine windinstallatie geplaatst kan worden. Voor de beschermde stads- en dorpsgezichten zijn de mogelijkheden beperkter dan in andere gebieden. Hetzelfde geldt voor monumenten.